§6.4 Oefenen met coalitievorming

Bij opdracht 16 van § 6.4 in het opdrachtenboek van Seneca staat de volgende toelichting bij het smeden van een regeringscoalitie:

1) Formeel stelt de Tweede Kamer een informateur aan. Deze ontvangt alle fractievoorzitters van de politieke partijen die in de Tweede Kamer zitten, meestal op volgorde van grootte. Deze fractievoorzitters geven dan een advies welke coalitie in hun ogen gevormd zou moeten worden. Daarna brengt de informateur verslag uit aan de Tweede Kamer.

2a) De volgende fase is informeler. Meestal worden de grootste politieke partij en de grootste winnaar eerst gevraagd of ze met elkaar een coalitie willen en kunnen vormen. Zo werden in 2021 de VVD (grootste) en de D66 (grootste winnaar) uitgenodigd.

2b) Dat dit al snel mislukte is te verklaren door een andere informele regel: ideologische positie. Coalities worden makkelijker gesmeed door politieke partijen die vergelijkbare standpunten hebben. Anders gezegd: hoe korter de ideologische afstand tussen politieke partijen die willen samenwerking, hoe makkelijker het is een coalitie te vormen. D66 wilde in eerste instantie niet samenwerken met de ChristenUnie door ideologische verschillen. CDA en VVD liggen ideologisch dicht bij elkaar en hebben daarom vaak samengewerkt in een coalitie.

2c) Er is nog een derde informele regel: hoewel je bij een meerderheidskabinet minimaal 76 zetels in de Tweede Kamer nodig hebt (en liefst ook 38 in de Eerste Kamer), wil een succesvolle coalitie ook niet te veel partijen die met elkaar samen moeten werken. Dat komt omdat er anders te vaak moet worden overlegd en daar kunnen dan weer ‘scheurtjes in de samenwerking’ door ontstaan. Dus: genoeg zetels bij elkaar, maar niet met te veel partijen.

2d) En de laatste jaren is er nog een vierde informele wens bijgekomen: de coalitie zou in de Eerste Kamer ook een meerderheid (38 zetels of meer) moeten hebben.


terug naar hoofdstuk 6naar §6.5 het WRR-rapport