§5.1 Godsdienstvrijheid in het verleden
Paragraaf 5.1 nog eens herhalen? Bekijk hieronder het instructiefilmpje bij deze paragraaf.
In § 3.3 las je al over het cultuurdilemma, dat gaat over de vraag: ‘Hoeveel moeten mensen zich aanpassen aan collectieve normen?’. Linkse actoren vinden daarbij dat iedereen zelf zijn waarden en normen mag kiezen, zij gaan voor diversiteit. Rechts vindt dat het beter is als iedereen zich aan dezelfde normen en waarden houdt en pleit daarom voor eenheid. In het midden vindt je pluriformiteit, waar verschillende culturen worden geaccepteerd en met elkaar in gesprek gaan.
Godsdienstvrijheid is zo’n onderwerp dat aan bod komt bij het cultuurdilemma. In de 16e en 17e eeuw was er in veel landen één godsdienst, wat past bij het rechtse antwoord op het cultuurdilemma: eenheid. Tussen 1600 en 1800 heerste er in verschillende landen in Europa een absoluut vorst, een koning die alle macht heeft en boven de wet staat. Die koning bepaalde dan ook de godsdienst van het land. In Frankrijk was bijvoorbeeld Lodewijk XIV aan de macht, die het katholicisme als godsdienst koos. De Hugenoten, Franse protestanten, konden hun godsdienst niet meer uitoefenen en daarom vluchtten veel van hen naar Nederland.
In Nederland was inderdaad een stuk meer tolerantie ten opzichte van andere godsdiensten. Inwoners van het land mochten ieder geloof aanhangen, wat gewetensvrijheid genoemd wordt. Er was echter wel een hoofdgodsdienst en die mocht als enige worden uitgeoefend in het openbaar. Maar, je mocht een andere godsdienst wel aanhangen, daar kon je niet voor vervolgd worden. En dat was in die tijd dus al een stuk beter dan in andere landen, waar maar één godsdienst was toegestaan. Tegenwoordig betekent godsdienstvrijheid dat iedere godsdienst mag worden beleden én uitgeoefend in het openbaar en zouden we zo’n situatie als in Nederland helemaal niet zo tolerant meer noemen.