§3.4 Verandering in wereldbeeld
Paragraaf 3.4 nog eens herhalen? Bekijk hieronder het instructiefilmpje bij deze paragraaf.
In de tijd van de Renaissance, veranderde de mentaliteit van ‘memento mori’, gedenk te sterven, naar ‘carpe diem’, pluk de dag. Mensen gingen meer op zichzelf vertrouwen en zich ontplooien. Deze verandering in wereldbeeld vond plaats van de 14e tot halverwege de 16e eeuw. In de 17e eeuw was er in Frankrijk, Rusland, Engeland en Pruisen sprake van absolutisme, waarbij de koning alle macht had en alleen aan God verantwoording hoefde af te leggen. Dit werd zo gezien omdat de koning het ‘droit divin’, het goddelijk recht, had. Iedereen luisterde daarom ook naar de koning. De Engelse koning die in het boek genoemd was, past dus bij deze periode omdat hij zichzelf zag als god.
In de 18e eeuw vond de Verlichting plaats, een periode waarin er een kritische houding tegenover geloof en traditie was. Daarnaast hadden mensen een groot vertrouwen in de mogelijkheden van de mens om de wereld rationeel te doorgronden. Er kwamen nieuwe ideeën over het bestuur van de samenleving, zoals de Trias Politica van Montesquieu. In het lesboek lees je hier in paragraaf 6.4 meer over. Het idee van de Trias Politica is dat de macht eerlijk verdeeld moet worden om machtsmisbruik te voorkomen.
Tegelijk met de Verlichting ontstond er ook het verlicht absolutisme, een bestuursvorm waarin een absoluut vorst het algemeen belang op een rationele manier zegt te dienen. Frederik de Grote was de vorst van Pruisen, een groot rijk dat toen voornamelijk Duitsland en Polen besloeg. Hij regeerde op basis van rationele redenering en verleende zijn macht niet aan religie. Dat is dus een andere manier van denken en naar de wereld kijken dan in de tijd van het droit divin, waar de vorst zijn macht wel verleende aan religie.
Aan het einde van de 18e eeuw ontstaan er democratische revoluties met als doel dat burgers inspraak krijgen in het bestuur en dat de grondrechten worden vastgelegd in een grondwet. In Frankrijk werd bijvoorbeeld de Verklaring van de rechten van de mens en burger aangenomen. Hierin waren de grondrechten van burgers vastgelegd: volkssoevereiniteit, gelijkheid en vrijheid van meningsuiting en religie. Dit was een voorloper van de grondwet die in 1791 werd ingevoerd. De macht van een vorst werd dus beperkt en het volk kreeg meer inspraak. Het wereldbeeld van een absolute vorst die alles voor het zeggen had, veranderde dus en men ging meer op de wil van het volk vertrouwen.
Vanaf de 18e eeuw kwamen er ook verschillende stromingen op zoals liberalisme, nationalisme, socialisme, confessionalisme en feminisme. Zij hebben allemaal een andere visie op de wereld. Liberalen zien de wereld heel anders dan socialisten, zoals je inmiddels weet. In de 18e eeuw begonnen deze verschillende wereldbeelden voor het eerst naast elkaar te bestaan. Het feminisme is een emancipatiebeweging, waarvan het aantal in de 19e eeuw groeide. Sinds de democratische revoluties werd maatschappelijke ongelijkheid gezien als onrechtvaardig en zo ontstonden emancipatiebewegingen om dit te bestrijden. Als gevolg daarvan kregen mannen in 1917 in Nederland kiesrecht en was er in 1919 algemeen kiesrecht voor vrouwen.
Na de Eerste Wereldoorlog waren er in de Verenigde Staten de ‘Roaring Twenties’. Het vertrouwen in de economie steeg tot ongekend niveau en mensen consumeerden eindeloos (ook met geleend geld). Het kapitalisme maakte deze economische bloei mogelijk. De wet van vraag en aanbod bepaalde productiehoeveelheid en prijs, de regering bemoeide zich nergens mee. De economie draaide op basis van vertrouwen. Er was dus een erg positief wereldbeeld tegenover de economie.
Vanaf 1870 was er in West-Europa een soort race tussen landen begonnen over wie het meeste koloniën bezat. Er heerste een soort superioriteitsgevoel van Westerse landen tegenover andere volken, waaruit oprechte bedoelingen om inwoners te beschaven volgden. Daarnaast zorgden koloniën voor grondstoffen en gaf het politiek en militair aanzien. Een bekende term over dat Westerse superioriteitsgevoel is ‘The white man’s burden’, wat verwijst naar de verantwoordelijkheid die de Amerikanen en de West-Europeanen hadden ten opzichte van het beschaven van de onbeschaafden van de wereld. In de 20e eeuw rijst er in de kolonies in Azië verzet tegen de moederlanden met twee oorzaken. Allereerst genoten veel jongeren onderwijs, waardoor ze in aanraking kwamen met het Westerse idee ‘democratie’ en nationalistische gevoelens opkwamen. Ten tweede moesten veel mannen uit de kolonies meevechten in WO I voor het moederland. Steeds meer soldaten waren niet blij dat ze aan het vechten waren voor het land dat hen tegen hun wil in overheerste. Uiteindelijk werden de Aziatische landen tussen 1946 en 1957 weer onafhankelijk en de Afrikaanse landen tussen 1956 en 1964.
Na de Tweede Wereldoorlog besluiten Europese landen om samen te gaan werken. In 1951 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht, die 6 jaar later vervangen werd door de Europese Economische Gemeenschap. In 1970 kreeg de samenwerking een nieuwe doelstelling erbij: het bevorderen van de democratie. Daardoor moesten Spanje, Portugal en Griekenland hun dictatuur schrappen en plaats maken voor democratisch bestuur. Door actief ingrijpen van Europese landen worden deze samenlevingen dus anders ingericht. In 1993 besluiten de landen om nog meer samen te gaan werken en ontstond de Europese Unie. Sindsdien kreeg de EU meer invloed in het dagelijks leven door meer lidstaten, meer beleidsterreinen en een gezamenlijke munt. Dit heeft geleid tot meer welvaart in Europa, wat een positief gevolg van menselijk ingrijpen (keuze voor samenwerken) lijkt te zijn.
Nu we verschillende veranderingen in Europa sinds de 16e eeuw hebben besproken, zie je hoe het wereldbeeld van mensen is veranderd door de jaren heen. Van absoluut vorst naar verplichte democratie is toch gebaseerd op een heel ander wereldbeeld. Ook de houding van Westerse landen tegenover niet-Westerse landen is veranderd.