§6.1 Westerse denkers over het machtsdilemma

Paragraaf 6.1 nog eens herhalen? Bekijk hieronder het instructiefilmpje bij deze paragraaf.

Er zijn verschillende modernere denkers die over het machtsdilemma hebben nagedacht. Bijvoorbeeld de Oostenrijkse Joseph Schumpeter, die leefde van 1883 tot 1950. In zijn meest bekende boek Capitalism, Socialism, and Democracy bekritiseert hij het idee dat de democratie een proces is waarin kiezers het algemeen belang vaststellen, wat politici vervolgens voor hen uitvoeren. Volgens Schumpeter is dat niet realistisch, omdat mensen in het vinden van het algemeen belang beïnvloedt worden door de politici. En zelfs als het algemeen belang wel te vinden zou zijn, hebben kiezers te weinig kennis om een goede keuze te maken over wie dat algemeen belang dan voor hen gaat bereiken. Volgens Schumpeter is een minimalistisch model een beter alternatief. In dit model is democratie een mechanisme voor competitie tussen leiders, vergelijkbaar met het marktmechanisme van vraag en aanbod. Het begrip democratie heeft hierin een minimalistische rol, omdat het een smallere definitie heeft dan het brede concept democratie. Volgens Schumpeter is democratie alleen een middel om tot een regering te komen door competitieve verkiezingen. 

Robert Dahl, een andere moderne denker, bekritiseerde deze minimalistische theorie van Schumpeter. Hij is van mening dat democratie verder gaat dan alleen het competitief formeren van een regering. Volgens Dahl is de democratie te vergelijken met een ideaal dat door geen enkel land gehaald wordt. Democratische landen zijn vandaag de dag eerder een polyarchie, met verschillende centra met politieke macht. Deze polyarchieën hebben namelijk gekozen bestuurders, vrije en eerlijke verkiezingen, inclusief kiesrecht, recht om verkozen te worden, vrijheid van meningsuiting en onafhankelijkheid van instituten. Dahl bestudeerde het maken van besluiten in de steden in Verenigde Staten als voorbeelden om zijn theorieën te testen en onderbouwen. 

De laatste moderne denker die we hier bespreken is de Duitse Jürgen Habermas. Hij werd geboren in 1929 en maakte dus de Tweede Wereldoorlog mee toen hij jong was. Na de oorlog had hij door hoe vreselijk het naziregime was geweest en dat maakte dat hij het vertrouwen in de mens verloor. Toen er in Duitsland het proces van democratisering plaatsvond en de economie weer ging bloeien, herstelde zijn vertrouwen weer enigszins. Later concludeerde hij dat de wereld en de mens in staat zijn tot al het goede en al het slechte. In de Neurenbergprocessen werden de leiders van het naziregime berecht. Dit deed Habermas het belang van de rechtsstaat inzien. In de jaren daarna bestudeerde hij de filosofische achtergrond van de democratische rechtsstaat. In 1962 publiceerde Habermas de Structuurverandering van het publieke domein, waarin hij constateert dat er steeds meer publieke discussie over politiek en cultuur is gekomen in de 19e eeuw. Volgens Habermas waren deze discussies van burgers gelijkwaardig en rationeel, zonder invloed van de overheid. Maar toen het kapitalisme en de bureaucratie groeiden, begonnen zij de publieke opinie te beïnvloeden. In plaats van burgers die hun eigen mening delen, is de publieke opinie een soort product geworden dat via massamedia geconsumeerd kan worden. Dit is gevaarlijk volgens Habermas, omdat de publieke opinie juist een van de belangrijkste elementen van de democratie is.

Naast deze moderne denkers, dachten de vroegere Griekse denkers ook al na over machtsverdeling in de samenleving. Hoewel de democratie in Athene ontstond rond 400 voor Christus, waren klassieke Griekse denkers uit die tijd er geen voorstander van. Socrates, Aristoteles en Plato zagen nadelen aan het kiezen van bestuurders door mensen die er geen verstand van hebben. Plato beschrijft in een van zijn boeken een gesprek dat Socrates voerde waarin hij de samenleving vergelijkt met een schip op zee. Hij vraagt dan wie er moet beslissen wie het schip gaat besturen: mensen die er kennis van hebben of willekeurige mensen op het schip. Wanneer zijn gesprekspartner antwoord dat hij de mensen met kennis wil laten beslissen, maakt Socrates de vergelijking met de samenleving door te bekritiseren dat men bleef denken dat het goed was om willekeurige oude mensen te laten beslissen wie het land besturen. Meer over Socrates’ kritiek op de democratie lees je hier. Later in zijn leven werd Socrates veroordeeld tot het drinken van de gifbeker omdat hij volgens de jury goddeloos en antidemocratisch was. Hij had bijvoorbeeld gezegd dat willekeurig gekozen bestuurders door het volk geen garantie zijn voor rechtvaardigheid. 
In zijn boek Politeia, wat ‘staat’ betekent, beschrijft Plato zijn ideeën over de samenleving. Hij onderscheidt deze vijf staatsvormen: aristocratie, timocratie, oligarchie, democratie en tirannie. Volgens Plato is de aristocratie de meest wenselijke staatsvorm, omdat de samenleving hier bestuurd wordt door de beste mensen. Zij hebben het meest kennis en ervaring op filosofisch en militair gebied en zijn daarom het meest geschikt. Een democratie ziet Plato als op een na slechtste optie. Hij vergelijkt het met het bestuur door ‘darren’ die voor bijen een pest zijn en stelt dat de democratie leidt tot bestuurders die een pest zijn voor de samenleving. Benieuwd wat Aristoteles heeft gezegd over het besturen van een land? Lees dan eens een van deze twee artikelen.

terug naar hoofdstuk 6naar §6.2 kiesstelsels